Gestolen zelfportret van Rembrandt werd teruggevonden in een zoutmijn in Oostenrijk
Het beroemde zelfportret was voor de Tweede Wereldoorlog in bezit van een Joods-Duitse familie die het hadden uitgeleend aan het Rijksmuseum
In de jaren ’30 vluchtte de familie eerst naar Nederland en vervolgens naar Engeland en Amerika. Ze deden pogingen om het zelfportret uit Nederland te krijgen, maar dat mislukte.
Toen de Duitsers Nederland binnenvielen in mei 1940 werden er veel kunstwerken in beslag genomen. De Nederlandse rijkscollecties werden met rust gelaten. Het zelfportret van Rembrandt zat alleen niet in de rijkscollectie. Vanwege de Joods-Duitse eigenaren bestempelden de Duitsers het als ‘Duits erfgoed’ en werd het meegenomen. Het plan was om dit werk onder te brengen in het toekomstige Führermuseum.
In het najaar van 1943 kwamen er verschillende kunstexperts naar het Europese front om zich bezig te houden met de bescherming van erfgoed en het opsporen van geroofde kunst. Het project was een initiatief van de Amerikanen en kwam bekend te staan als de ‘Monuments Men’. Deze groep ken je misschien van de gelijknamige film met George Clooney. Het zelfportret van Rembrandt bleek samen met 6500 andere kunstwerken opgeslagen in een zoutmijn in Oostenrijk. De Duitsers maakten plannen om de gestolen kunstwerken te vernietigen, maar mijnwerkers wisten de bommen net op tijd te verplaatsen.
Tegen het einde van de oorlog waren er honderden opslagplaatsen teruggevonden. Alle geroofde kunstwerken werden samengebracht, geïnventariseerd en uiteindelijk teruggebracht naar het land van herkomst. Na de oorlog maakte Rembrandts zelfportret deel uit van het eerste officiële kunsttransport naar Nederland. Het werd teruggegeven aan de familie Rathenau en vervolgens in 1947 door hen verkocht aan het Mauritshuis. Bij de tentoonstelling ‘Roofkunst - 10 verhalen’ in het @mauritshuis_museum wordt je in de VR experience meegenomen naar de zoutmijn waar het zelfportret van Rembrandt was opgeslagen.